Het fijne aan leven in een stad vind ik dat ik er zo goed samen alleen kan zijn; omringd met mensen urenlang kan zwijgen terwijl het in mijn hoofd door tettert. Vanmorgen voelde mijn lijf als een stoffige zak aardappelen – zo een die al te lang ligt, met uitschieters. In mijn hoofd was het een kermende kermis. Ik sleepte de hele fanfare richting bibliotheek: voor de afleiding ging ik maar wat schrijven. Dus hier zit ik: zwijgend, in het restaurant op de zevende verdieping aan het raam, mezelf moed in te eten met de aanbieding van de dag (een broodje paté).

Naast me zit een vrouw. Ik tuur naar de kruimels die op het bordje voor haar liggen, en naar de aangekoekte koffierand in haar lege kopje. Ze maakt geen aanstalten om op te staan. Misschien gaat dat niet zo vlot, gezien de rollator achter haar stoel. Of ze staart hier haar teveel aan tijd weg, aan haar grijze haren en iets voorover gekrompen gestalte te zien zal ze wel niet meer werken. Haar telefoon gaat, ze neemt behendig op. “…het is een cadeautje! De zon schijnt, ik kijk hier uit over het IJ, bootjes varen langs. Ik heb hier zó naar uitgekeken…”
Ik laat mijn uitzicht ondertitelen door haar woorden. Amsterdam ligt er inderdaad mooi bij vandaag.

Vluchtig vraagt ze nog: “Wilt u een kopje koffie van mij?”

“…ga ik doen. Dankjewel voor het bellen lieverd. Dahag, dahag.” De vrouw legt haar telefoon neer en pakt haar iPad op. Ze gaat langzaam voor het raam staan, richt het ding op zichzelf en maakt een foto. Dat kan beter. “Mag ik?” vraag ik. Er verschijnt een ondeugende twinkeling in haar troebele ogen. Ik positioneer haar zo dat ze naast het schip van het Scheepvaartmuseum komt te staan. Ik geef haar iPad terug en duik weer in mijn eigen hoofd. Als ik opsta en aanbied om ook haar dienblad weg te brengen, legt ze haar hand op mijn arm en buigt samenzweerderig naar me toe: “Vandaag ben ik jarig, 82.”
“Wow, nou geniet er van hè,” hoor ik mezelf vlak zeggen.
Vluchtig vraagt ze nog: “Wilt u een kopje koffie van mij?”
Ik kwam hier om zwijgend naar mijn eigen geschreeuw te luisteren. Tot meer ben ik vandaag niet in staat, toch? “Heel vriendelijk, maar nee hoor,” stamel ik en loop weg.

Terwijl ik onze dienbladen op de afruimband zet, vervloek ik mezelf: ‘Laat je nu een 82-jarige die in haar eentje haar verjaardag in de bieb komt vieren, zitten?’ In de verte zie ik hoe ze haar spullen bij elkaar pakt. Snel been ik op haar af. “Ik wil geen koffie van u aannemen, maar ik wil wel koffie met u drínken.”
Alsof ze mijn terugkeer al verwachtte, duwt ze haar rollator richting het buffet. “Kom je?”
Ik bied aan wat te halen, maar dan geeft ze me haar pinpas: “Hier, die kun je tegenwoordig zo erlangs halen zonder code.”
“Nee zeg, ik betaal wel,” protesteer ik. We raken verwikkeld in een getouwtrek over wie trakteert. Uiteindelijk staan we samen aan de kassa, zij haalt vlug haar pas langs het pinapparaat.

Haar familie wilde een feestje organiseren, Carmen liet zich liever afzetten bij de bieb

Terug op ons plekje aan het raam stel ik vragen, zij vertelt. Carmen, zoals ze heet, kwam op haar twintigste vanuit Suriname naar Nederland. Ze was medisch analist in haar werkende jaren en op haar vijftigste heeft ze zich om laten scholen tot psycholoog. Ze vertelt over haar kinderen en kleinkinderen. Over het bejaardentehuis waarin ze woont. Over de boekenclub die ze daar organiseert en over de vrijwilligersfuncties waarin ze actief is. Bovendien is ze net aan haar heup geopereerd en gaat ze volgende week verhuizen naar Meppel, omdat haar familie haar daar dichtbij wil hebben. Zij wilden vandaag een feestje voor haar verjaardag geven, maar Carmen verlangde naar rust. Daarom heeft ze zich met een taxibusje af laten zetten bij de bieb. “Maar een kopje koffie met u kan wel even hoor.”

Terwijl ik meelift op haar levensvreugde en luister naar haar boeiende verhalen, bedenk ik me dat ik het jammer vind dat ze gaat verhuizen. Dan zet ze haar lege koffiekopje neer en zegt resoluut: “We gaan afscheid nemen.” Ze pakt haar iPad en we maken samen een selfie, die ze daarna meteen naar mij toe mailt. Ik krijg een stevige omhelzing en kijk haar na terwijl ze richting de lift loopt.

Hier zit ik dan. Op een mooie zonnige dag in Amsterdam. De stad waar je zo lekker zwijgend voor je uit kunt staren.