Precies een jaar geleden stapte ik in het vliegtuig op weg naar Bali voor drie maanden. Waarom zou ik mezelf als freelance journalist beperken tot een muf kantoor, omringd door bleke snuiten, als ik overal ter wereld kon werken? Collega V. dacht hier hetzelfde over en zat dan ook naast me in het vliegtuig. Dat ik hondsmoe en lusteloos was en last had van paniekaanvallen, mocht de pret niet drukken.

Voor ik vloog, moest ik nog één interview afnemen: een biertje drinken met een acteur in een café in Landsmeer. Lekker ‘spontaan’ kletsen terwijl we vanuit alle hoeken vastgelegd werden door een fotograaf. Om 16.00 uur moest ik een bus nemen, om 15.15 uur lag ik nog in bed. De gedachte om iemand aan te moeten kijken en ook nog eens te moeten luisteren naar wat hij vertelde, maakte me angstig. Er was geen ruimte meer in mijn hoofd voor het verhaal van een ander. Ik praatte op mezelf in: ‘Dit heb je al zo vaak gedaan, je hebt je goed voorbereid, waar maak je je druk over?’

Inmiddels lag er een blok beton op mijn maag, wat het opstaan behoorlijk zwaar maakte. 15.35 uur. Wilde ik nog enigszins op tijd komen, dan moest ik nu toch echt gaan douchen. 15.40 uur. Fuck die douche. Ik rolde mezelf naar de rand van mijn bed, trok een broek en trui aan en schoot m’n badkamer in om mijn gezicht op te lappen. Ik smeerde snel een boterham met kaas en vouwde er aluminiumfolie omheen. Eten was belangrijk, anders zou ik een wegtrekker krijgen. Eten was een soort noodknop geworden: als ik die indrukte, nam het de situatie niet weg, maar gaf het wel de tijdelijke geruststelling dat er hulp onderweg was. Dan was er gelukkig ook nog Oxazepam: de ambulancebroeder die mij in zijn kundige greep hield en kalm kreeg, voor eventjes. Ik nam een pilletje, pakte mijn tas met voicerecorder erin en rende de straat op.

Ik liet me in de stoel tegenover de acteur vallen en zei: ‘M’n pil valt verkeerd’

Terwijl ik half rennend mijn jas dichtknoopte en happen van die boterham probeerde te nemen, vervloekte ik mezelf: door het haasten zou ik natuurlijk helemaal een paniekaanval uitlokken. Voor mijn neus stopte de bus die ik moest hebben. Shit, ik had het gehaald. Nu was de kans aanzienlijk dat ik dat interview echt ging doen. Voor me zat een jongen met donker haar. Ik probeerde me te focussen op het tellen van de grijze haren die door zijn bruine lokken heen kwamen. Bij iedere halte schreeuwde mijn lijf: uitstappen, nu kan het nog. Maar ik kon die acteur en fotograaf toch niet laten zitten? Ik was draaierig en misselijk en zweette terwijl ik tegelijk klappertandde. Volgende halte: Landsmeer.

Aan de overkant van de straat was de kroeg. De ramen wat beslagen, binnen onbezorgde, lachende mensen. Ik was aan de late kant. Toch bleef ik staan, staren naar de kroeg. Ik weet niet hoeveel minuten er voorbij waren, maar mijn haar was nat van de regen toen ik overstak en de deur opentrok. Geluiden kwamen als een zwerm vleermuizen op me af. Daar zat de acteur aan een tafeltje met een tapijt erover, voor zijn neus een kolossale kelk speciaalbier. De fotograaf stond alvast wat beelden te schieten. Lachend keken ze me aan. Ik ging flauwvallen, ik voelde het. Ik greep me aan het tafeltje vast en liet me in de stoel tegenover de acteur vallen. ‘M’n pil valt verkeerd,’ zei ik met een trilling in mijn stem. De acteur lachte: ‘Aha, wordt het zo’n interview! Jij ook zo een?’ Hij wees naar zijn bierglas. ‘Nee, nee.’

Desnoods lag ik als lijk over de bar gedrapeerd, daar verzonnen we wel een gezellig verhaal bij

Ik was officieel mislukt, ik kon mijn werk niet meer uitvoeren, wat was ik dan nog? ‘Ik kan dit interview niet doen, het spijt me,’ zei ik, met inmiddels pannenkoeken van zweetplekken onder mijn oksels. Beiden keken me fronsend aan. Het interview kon ik later telefonisch doen, maar de fotografie moest nu gebeuren. Straks zat ik immers op Bali. ‘Zeker weten?’ polste de fotograaf nog. Ik knikte. Al lag ik als een lijk over de bar gedrapeerd, daar verzonnen we dan wel een gezellig verhaal bij. De fotograaf klikte, de acteur kletste en ik staarde glazig naar het glas bier dat voor mijn neus stond (voor het perfecte plaatje).

En toen was een paar dagen later de dag daar: Bali. Met mijn koffer, twee Oxazepam in m’n maag en vier noodknoppen (boterhammen met pindakaas dit keer) liep ik naar het station. Mijn broertje liep naast me. Voor de treindeur bleven we staan, hij pakte me stevig vast. Er kwam nog een soort kalkoengekakel uit mijn keel: ‘Doehoei’. En dat was dat. De hele treinrit naar Schiphol huilde ik. Waar was ik aan begonnen? Ik stond op het punt om naar de andere kant van de wereld te vliegen met een collega die heel lief was, maar die ik amper kende en het ergste was: dat hele Bali kon me geen fluit schelen. Ik wilde gewoon naar bed, mijn eigen veilige bed.

Volgende week: Balen op Bali – deel II